Stichting van de kerk
Ten oosten van de Lege Maar wordt in het seenddistrict (waar het kerkelijk recht wordt gesproken), Farmsum als oude dochter in de late 11e eeuw de St. Stefanuskerk van Holwierde gesticht op een aparte wierde aan de Heekt tussen Bansum en Katmis. De parochie Marsum, die in later tijd juridisch met Holwierde nog één geheel heeft gevormd, op haar beurt een dochter van Holwierde. In het zuidwesten is Jukwerd ook zo’n dochter van Holwierde. Met de afsplitsing van de parochie van Krewerd- Arwerd aan het einde van de 13e eeuw en met de stichting van de St. Nicolaaskapel in Watum binnen de rest-parochie Holwierde krijgt de parochie-indeling uiteindelijk haar definitieve vorm.
Over de stichtingsgeschiedenis, welke aanleiding geeft tot de bouw van de kerk, is helaas niets bekend. De kerk wordt voor het eerst in de kroniek van Wittewierum vermeld. Deze kroniek wordt bijgehouden door de abten van Klooster Bloemhof te Wierum. De monniken van dit klooster behoren tot de orde der Praemonstratenzers en dragen daarom witte pijen. Vandaar de naam Wittewierum. Abt Menko ( 1243- 1276) , de tweede abt van dit klooster, schrijft in de kroniek dat in 1247 de kerken van Holwierde en Bierum zijn ontwijdt door de strijd tussen Ripert (deken van Loppersum) en de Alberda’s.
Achterzijde van de kerk. Auteur/bron: Hardscarf, Wikipedia. Licentie: Creative Commons.
In het algemeen kunnen we zeggen dat de wens naar een eigen kerk na 1050 sterk toeneemt. De levensomstandigheden zijn dan sterk veranderd. Het klimaat is verbeterd en de plundertochten van de Vikingen zijn tot een einde gekomen. Zoals overal in West- Europa is er sprake van een explosieve bevolkingsgroei, waardoor er meer grond in gebruik moet worden genomen. Woeste grond wordt ontgonnen en er wordt een begin gemaakt met de aanleg van dijken.
De bevolking wordt door technologische ontwikkelingen en nieuwe landbouwmethoden welvarender en ook de handel begint een steeds grotere rol te spelen. Hierdoor zijn de mensen onafhankelijker en de mobiliteit neemt toe. Daardoor veranderen de sociale structuren en het groeiend zelfbewustzijn van de dorpen brengt de wens naar een eigen kerk met zich mee. Veel kerken in deze regio danken dan ook hun bestaan aan initiatieven van de plaatselijke bevolking en niet, zoals elders vaak het geval is, aan dat van bisschoppen, edelen en andere machthebbers.
Afb. links: Giotto di Bondone, Sint-Stefanus, 1320-25, Tempera op paneel, Museum Horne, Florence. Bron/auteur: Giotte (1266-1337). Gemaakt tussen 1320-1325). Uit de museum collectie te Florence. Fotograaf: Giotto di Bondone. Licentie: Publiek Domein.
Bouw
In het derde kwart van de 13e eeuw is de kerk ingrijpend verbouwd in de stijl van de romano-gotiek. Romano-gotiek is kunst in baksteen, waarbij alle mogelijkheden die baksteen biedt, zijn gebruikt om muren en gewelven te versieren. Het bouwen van een baksteenkerk is een bezigheid waaraan door de hele bevolking van het kerspel wordt deelgenomen. Voor het bakken van de stenen (kloostermoppen) wordt een veldoven gebruikt en het metselkalk wordt verkregen door het branden van waddenzeeschelpen.
De kerk in 1899. Bron: Beeldbank Groningen Identificatie- nummer: NL-GnGRA_818_7095. Auteur: Johannes Gerhardus Kramer (1845-1903). Licentie: Publiek Domein.Het bestaande tufstenen schip wordt aanzienlijk verhoogd en in het begin van de 14e eeuw uitgebreid met een dwarspand en een veelhoekig gesloten koor, waardoor een kruiskerk ontstaat.
De romano-gotische koepelgewelven over dwarspanden, viering en koor zijn tot op de dag van vandaag behouden gebleven. Het vieringgewelf heeft acht sierribben, die samenkomen in een wijde sluitring, waarbinnen siermetselwerk is aangebracht.
De vroegere kerkglazen zijn in lood gezet geweest met op alle glazen prachtig schilderwerk. In 1834 is de onderhoudstoestand van de kerk zo slecht dat de stenen gewelven van het schip worden vervangen door een houten zoldering, terwijl de gewelven in het kruis en in het koor steeds meer gestut moeten worden. De muren worden dan wit gepleisterd om zo de muurschilderingen, welke herinnerden aan de roomse periode, letterlijk weg te vegen.
In de laatste dagen van de Tweede Wereldoorlog heeft het dorp Holwierde en dus ook de kerk, flink te lijden gehad onder het oorlogsgeweld. Als gevolg hiervan is de kerk gedurende de jaren 1945-1950 grondig gerestaureerd en gebracht in de toestand zoals men haar nu aantreft. Op de orgelgalerij vindt men hiervan de volgende tekst:
'1945 De Kerk gehavend door krijgsgeweld is door offers van de gemeenschap in luister hersteld 1950'. De toren
De drie torens moeten gelijk zijn omdat ook de drie zusters gelijk zijn aan elkaar. De eerste zuster komt in Onstwedde, de tweede komt in Schildwolde en de derde brengt het tot Holwierde. De toren is destijds van verre goed te zien en is voorzien geweest van een lantaarn. Zij dient in die tijd als lichtbaken in donkere nachten voor de schepen die over de Ooster-Eems varen om Delfzijl of Emden te bereiken. Op verscheidene zeekaarten blijkt dat de Holwierder toren een uitstekend landmerk is. Op sommige kaarten is enigszins een afbeelding van de toren te zien. Als het gevaarte, want dat is deze toren wel geweest, begint te hellen naar het zuiden, wordt er in het jaar 1807 100 voet afgebroken en neemt het Rijk de toren over. Het gebouw wordt voorzien van nieuwe balken en zolders en de hoogte weer teruggebracht op 207 voet. De top wordt gedekt met lei. Door de jaren heen wordt een groot aantal van deze leien afgeworpen door de wind en op zekere tijd wordt de toren dan bedekt met zink en aan de hoeken met koper.
Op 29 november 1836 valt tijdens een flinke storm, tussen 7 en 8 uur ‘s avonds, de gehele spits naar beneden. “Dat was voor het dorp een tijd, hoe kort ook, van grooten angst maar gelukkig vielen er geen dooden”. Men heeft toen de toren dichtgemaakt maar in 1854 volgt de afbraak van het resterende onderstuk. In dat jaar wordt de westgevel voorzien van een dakruiter. Dit werk kost in die tijd Fl 2400,- plus een som voor overbouw. In de archieven is over dit laatste, merkwaardig genoeg, niets terug te vinden. In de toren bevinden zich dan twee klokken. De ene klok die wel 2800 pond weegt, is zo groot dat 6 mannen die moeten luiden. De klok staat bekend om haar prachtige sonore klank, die tot ver in de omtrek haar statige geluid heeft laten horen. Zij draagt het opschrift:
STEPHANUS Ao 1620 JOANNUS SIMON ANTONIUS FILIUS, PETRUS JOLY GALLI ME FECERUNT
volgens M.D. Ozinga, De Nederlandse monumenten van geschiedenis en kunst. De Stefanusklok is, na het slopen van de toren, in 1855 voor Fl 3000,- verkocht aan de familie van Rijn. De andere klok is een, aan Maria gewijdde klok geweest, die in 1467 gegoten is door de klokkengieter Henriek Rekenacker. Deze klok is in 1855 in de nieuwe toren teruggeplaatst. In de bezettingstijd (1940- 1945) is de klok door de bezetters uit de toren gehaald en weggevoerd. In de notulen van de vergadering van Kerkvoogden en Notabelen van 29 oktober 1943 staat het volgende hierover vermeld: 'Onze kerkklok werd 3 maart uit den toren verwijderd op last van de weermacht en 11 maart weggevoerd'. Op de klok stond te lezen:
MARIA BIN IC GEHEETEN, ‘T KERSPEL HOLWIRDA HEFT MI LATEN GIETEN ANNO DOMINO 1467
De klok is versierd geweest met de figuur van Maria met het kind Jezus aan de ene en de gekruisigde Christus aan de andere zijde. Ongeveer 475 jaar heeft deze klok de gemeente van Holwierde dus naar haar bedehuis geroepen. De klok, die onherstelbaar gescheurd is geweest, staat nu in het Nationaal Beiaardmuseum te Asten (nabij Eindhoven). Een aantal jaren geleden hebben de kerkrentmeesters van de hervormde gemeente Holwierde getracht de klok terug te krijgen om haar vervolgens te willen plaatsen in het koor van de kerk. Deze poging is jammer genoeg mislukt omdat, naar als pas blijkt, de klok na de oorlog wordt opgespoord en de toenmalige kerkvoogden haar voor Fl 500,- hebben verkocht aan het Rijksmuseum te Amsterdam. Deze heeft op haar beurt de klok naar Asten laten overbrengen. Vermoedelijk is de klok verkocht om de restauratie mede te financieren. De klok die men nu hoort, is in 1949 gegoten door klokkengieterij van Bergen uit Heiligerlee.
Wijding
Zijn feestdag (sterfdag) valt op 26 december. In 415 zou het gebeente van deze heilige gevonden zijn in Caphargamala in de buurt van Jeruzalem, hetgeen aanleiding dan geeft tot het invoeren van een tweede feestdag op 3 augustus. Relieken raken bij gelegenheid door heel het christendom verspreid. Te Ancona in Italië zijn lange tijd stenen bewaard welke afkomstig heten van de steniging. De verering van Stephanus verbreidt zich daarna in geheel het Westen, vooral in Duitsland en Hongarije. Veelvuldig treffen we afbeeldingen van deze heilige aan, gekleed als diaken in een rijk geborduurde dalmatiek, in de hand de martelaarspalm of ook wel stenen dragend. In de loop der eeuwen wordt hij vaak gekozen tot patroon van kerken, kathedralen en steden.
Ook in de volksdevotie wordt Stephanus beschouwd als de speciale beschermer van kuipers, koetsiers, metselaars, kleermakers, wevers, steenhouwers en timmerlieden. Zij roepen hem aan bij hevige hoofdpijn, blaassteen en steken in de zij. Bij de boeren is hij de geliefde paardenpatroon geweest, waarschijnlijk omdat zijn feestdag in een tijd valt waarin men ter bevordering van de vruchtbaarheid omritten maakt over de akkers (een overgeleverd heidens gebruik). Op zijn feestdag wordt, ook nu nog, op sommige plaatsen water en zout gewijd en aan de paarden voorgezet. De paarden worden in sommige delen van Duitsland, rijk versierd en om de kerk geleid. In het oosten van ons land spreekt men dan van 'Sint Steffen riën'.
Wanneer de bouwlieden de laatste hand aan het kerkgebouw hebben gelegd, kan de kerk worden gewijd door de bisschop van Munster of diens vertegenwoordiger. Daartoe worden op de wanden van de kerk twaalf wijdingskruisen geschilderd, vanwege de twaalf apostelen van Christus. Bij de kerkwijding worden de kruisen bestreken met de heilige zalfolie uit de kathedrale kerk. Restanten van de serie van twaalf kruisen zijn o.a. bewaard gebleven in de kerken van Holwierde, Bierum en Krewerd.
Zuidertransept vanuit de noordertransept met preekstoel en oksaal naar het koor. Bron: Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed. Rijksmon.nr. 9474. Auteur: Chris Booms, 25 maart 2010. Licentie: Creative Commons.
Inrichting van de kerk
Het koor van de kerk ligt twee treden hoger dan het schip, als een uitgebouwde altaarruimte, een soort 'heilige der heiligen’. Het heeft een tiendelig straalgewelf en maakt een rijzige indruk met zijn hoge ramen. Hierin heeft zich zich in de voor-reformatorische tijd het hoofdaltaar bevonden, helaas is hiervan niets bewaard gebleven. Aan de oostzijde van het koor is een sacramentsnis gebouwd, afgesloten met een ijzeren deurtje. In deze nis wordt de monstrans (kelk) gezet, met de geconsacreerde hostie.
Interieur met oksaal gezien vanuit het koor. Bron: Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed. Rijksmon. nr. 9474. Auteur: Chris Booms, 25 maart 2010. Licentie: Creative Commons.
Van de muurschilderingen kan verteld worden dat de steentjesschilderingen op de gewelven dateren uit de romano-gotische tijd. In de gotische periode zijn de muren overgewit waarbij de constructieve elementen van bogen en ribben weer zijn gekleurd, zodat de architectuur een extra accent heeft gekregen. De viering (het kruispunt der armen) heeft een fraai koepelgewelf waar de acht ronde ribben samenkomen in een rijk gevormd rozet. Op dit koepelgewelf en op de muren zijn bij de laatste restauratie restanten van drie verschillende schilderlagen uit verschillende tijden zichtbaar geworden. De oudste is een decoratieve laag die het patroon van het metselwerk volgt. Op de tweede laag zijn symbolische voorstellingen aangebracht, waaronder de tekens van de vier evangelisten. Hierbij wordt Mattheüs als engel, Marcus als leeuw, Lucas als stier en Johannes als adelaar voorgesteld. De derde, nog weer jongere laag, is een decoratieve beschildering en kenmerkt zich door bloemmotieven. Op de muren vindt men aan de zuidzijde een restant van een jachttafereel en de figuur van de heilige Sebastiaan op de noordwand. Deze heilige geldt als patroon van de boogschutters en als beschermer tegen de pest. Bij de laatste restauratie heeft men de inrichting van het meubilair geheel veranderd, waardoor het interieur veel van haar luister heeft verloren.
Gewelfschildering viering. Bron: Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed.
Tegen de wens van de toenmalige predikant, kerkvoogden en gemeente in, heeft de architect zijn eigen visie doorgedrukt. Hij vond dat de architectuur van het gebouw zoveel mogelijk tot z’n recht moest komen en dat de indeling op de tweede plaats kwam. Volgens hem hoort in de Middeleeuwse gotische kerkbouw de blikrichting naar het koor te zijn en daarom moet men weer het volle zicht op het koorgewelf krijgen. Dit heeft allereerst grote gevolgen voor het mooie laat-gotische oksaal met maaswerk uit 1560. Het oksaal is de houten afsluiting tussen koor en schip. De Holwierder kerk is een van de weinige kerken waar dit oksaal intact is gebleven. Boven deze sluitwand met toegangsdeuren naar het koor is een galerij geweest waarop vroeger het orgel heeft gestaan en welke dan dienst deed als zangerstribune.
Dit orgel, in 1663 voor Holwierde gemaakt door Hindrick Huis, verkeert in 1828 in haveloze staat. Het wordt dan vrijwel geheel vernieuwd door H.H. Freitag. In 1924 is het instrument opnieuw vernieuwd waartoe de kerkvoogden een lening afgesluiten van Fl 2.000,-. Na de restauratie is het orgel op een nieuwe galerij in het westen geplaatst. De preekstoel wordt dan verplaatst naar het oksaal, pal voor de toegangsdeuren naar het koor. Omdat met de invoering van de reformatie, de verkondiging van het evangelie middels de preek, het hoogtepunt wordt van de eredienst, zijn daartoe deze kansels gebouwd. Zij staan niet als gewone stoelen met hun poten op de grond maar lijken te zweven omdat ze zijn gebouwd rond een zware eikenhouten balk, welke doorgaans aan de muur wordt bevestigd. De kansel van Holwierde heeft vroeger tegen de zuidwestelijke vieringpijler gestaan en dateert uit het tweede kwart van de 17e eeuw. De kuip heeft trospanelen tussen getorste Corinthische zuiltjes, terwijl de plint en de kroonlijst barok houtsnijwerk hebben. De preekstoel met zijn brede trap wordt van onderen gestut omdat er beweging in scheen te komen. Staat er niet ergens in een oud boekje: 'En terwijl de prediker sprak: ik kom haastelijk tot u, sloeg de preekstoel voorover'. Ongelukken worden er niet bij genoemd, wat wel een wonder is.
Aan de kanseltrap is een houder met een koperen doopschaal bevestigd. Een 17e-eeuws doophek rond de kansel is verdwenen. Naast de preekstoel heeft op een afzonderlijk stuk snijwerk, een zandloper gestaan die de tijd van de predikatie moest aanwijzen. Met de jongste restauratie moest ook de opstelling van de herenbanken veranderen. In de oude inrichting staan deze in het dwarsschip en tegen het oksaal verschillende herenbanken uit de 17e en 19e eeuw en één uit 1559, welke nu in de noordelijke arm van het dwarsschip staat en barok snijwerk bevat. Het jaartal 1559 met twee kleine beschilderde familiewapens vinden we aan de voorzijde van deze bank. Op het linker wapen staan twee tegenover elkaar staande leeuwen afgebeeld maar over de eigenaar van dit wapen is helaas niets bekend. Op het rechter wapen zijn drie mispelbloemen te vinden en deze behoorde toe aan de familie Welvelde (van Welevelt). Deze familie heeft bezittingen gehad in Uiteinde. De latere heer Hofman, lid der Gedeputeerde Staten, is van deze herenbank eigenaar geweest. Eveneens in de noordelijke arm staat een bank, voorzien van het jaartal 1740 en de naam Tjark Payters.
Men zegt dat er 150 personen zijn die hun recht op deze bank kunnen laten gelden. In de zuiderdwarsarm staat, voor het zuidelijke portaal, een overhuifde 17e eeuwse bank, zij het in veranderde vorm. Bij de restauratie zijn enige mooie restanten van andere banken behouden.. Eveneens zijn nog twee wapenbordjes bewaard die nu aan het oksaal zijn opgehangen. De banken die nu in het schip staan, zijn voor de restauratie geplaatst tegen de zijmuren met een looppad in het midden. Bij de restauratie moeten ze vrij van de muren komen te staan om zoveel mogelijk van deze oude muren zichtbaar te maken. De eikenhouten bolpoot- avondmaalstafel heeft eerder in het koor gestaan, nu is deze geplaatst voor de kansel met twee losse bijbehorende gesneden leuningbanken.
De kerk bezit twee avondmaalsbekers en deze dateren van 1653 en 1676. De beker met de jaarletter 1642/53 is gegraveerd met lofwerk, bloemen, vogels en cherubs en de tekst:
HOLWYRDER. KERCKE. BEKER.GEMAECT. ALS. DE. WEER. WELGHE. HEER. EMANVEL. GEMMINGA. PASTOOR. JAN. BOUWENS. CORNELLIS. CLAHSEN. EN.ARENT. IACOBS. KECKVOOGDEN. WEERDEN. IN. DER. TIT. ANNO.1653.
De tweede beker draagt de jaarletter 1637/38. Naderhand is deze van oorsprong profane beker gegeven aan of gekocht voor de kerk. De kelk is versierd met lofwerk, vruchten, vogels, gevleugelde paardenkoppen, engelenkopjes en cartouches, waarin de symbolen van geloof, hoop en liefde. Voorts zijn er de initialen I.I:M.K. en het jaartal 1676. Verder is er een offerbeker, die geschonken is door ds. J.W. Hannema in 1926, toen hij 25 jaar predikant was in Holwierde. Een wijnkan is geschonken door de fam. H. Lesterhuis. De heer H. Lesterhuis is vanaf 1 januari 1930 tot 24 december 1960 president- kerkvoogd geweest in deze gemeente. Ook is er nog een broodschaal waar niets op staat te lezen. Aan de muren bevinden zich een aantal gedenkborden. Bij binnenkomst aan de zuidzijde vindt men links een bord met de tekst:
ANNO DNI 1567 IS DIT WHRWARCK MIT DE LATERNE GEMAEKET, DO DE WERDIGE HEER LAMBARTVS KNASSE PASTOER VND DE ERBARE OCCO HAYES, ARET GERRYS, OLDE STEVEN SMIT, KECKVOGEDEN WERDEN IN DER TIT.
Voorportaal met trap en zerken. Bron: Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed, monument nr. 9474. Foto: Chris Booms, 25 maart 2010. Licentie: Creative Commons.
De gebruikte taal is het zgn. middelnederduits. Lambertus Knasse is bekend als de pastoor die met de abt van Feldwerd verwikkeld is geweest in een proces om de kapel van Watem. Het uurwerk met de lantaren is volgens dhr. A.Pathuis bedoeld als lichtbaken voor de schippers op de Eems. Maar hoe groot moet deze lantaren dan wel niet zijn geweest en hoeveel licht moet zij hebben gestraald? Waarschijnlijker lijkt het, dat het de verlichting van het uurwerk in de kerk betreft waarop tijdens de eredienst gekeken kan worden. Een verlichting van de wijzerplaat is wel nodig als men, in de donkere perioden van het jaar, ook binnen wil weten hoe laat het is. Aan de zuidzijde van de kerk vindt men een oud gedenkbord ter nagedachtenis aan de ontberingen en verwoesting tijdens de tweede wereldoorlog. Hier tegenover vindt men aan de noordzijde het laatst aangebrachte gedenkbord ter nagedachtenis aan alle oorlogsslachtoffers in Holwierde.
De oude gewoonte om mensen in de kerk te begraven, is ook in Holwierde nog zichtbaar. Voor en naast de kansel, voor het koor en hier binnenin, liggen verschillende grafzerken. De twee oudste grafzerken dateren van 1621. Daar onder rusten Johan van Laxten, de oude pastoor-predikant en zijn vrouw Greta Hoitinga. Daarnaast Johan van Laxten (1644), een zoon van de vorige en ook predikant.
Op verschillende zerken staan spreuken geschreven en een aantal zijn versierd met ornamenten. Rondom de kerk zien we ook verscheidene grafzerken op het oude kerkhof. Om het kerkhof heeft vroeger een grote gracht gelegen. Om de aanleg van de Hoofdweg mogelijk te maken is de kerkgracht gedempt en is aan de noodwestzijde een stuk van het kerkhof afgegraven. Deze afgraving heeft tot veel ergernis van de omwonenden geleid. Skeletten lagen her en der verspreid en schedels zijn soms op de wagen met grond meegevoerd. Wanneer de ringweg toen al om het dorp was aangelegd, dan was deze hele operatie misschien niet nodig geweest.
Het collatierecht
In 1317 is Eppo Bouteda één van de aanzienlijkste inwoners van Fivelgo. Ook ten aanzien van de jurisdictie in de rechtstoel Holwierde- Marsum heeft hij belangrijke rechten. In de 15e eeuw zijn de Bouteda’s in mannelijke lijn uitgestorven. In 1469 komt dan het erfdeel in handen van de familie Rengers. Omdat deze familie hier niet woont, weten de Ripperda’s uiteindelijk de belangrijkste hoofdelingen te worden in Holwierde omdat zij tot in de 13e eeuw haar wortels heeft liggen in de parochie Holwierde.
In de 15e eeuw verwerven de Ripperda’s de aandelen in de rechtstoel, welke in 1474 door de keizer wordt bevestigd. Tot 1630 zou deze hegemonie duren en zij hebben dus ook het overwicht in de collatie. Illustratief daarvoor is dat op het gedenkbord van het uurwerk uit 1567 naast de namen van de pastoor en de kerkvoogden het wapen Ripperda is afgebeeld. Na de reductie zijn verschillende collatoren vermeld maar als primaire collatoren hebben gefungeerd de heren van Nittersum to Stedum, baron van Lintelo en daarna Jan Harman Gerlacius.
In 1815 wordt het collatierecht verkocht aan R.T. Mees te Appingedam. Van 1820 tot 1850 is Fokko Mees predikant in Holwierde. Kerkvoogden en notabelen nemen later de rechten over.
In de jaren 1940 deels verwoeste en uit twee herenbanken uit 1559 samengevoegde herenbank in het noordertransept in de kerk van Holwierde. Op de herenbank 2 familiewapens, waarvan de linker van een onbekende familie en de rechter van de familie Eysens. Foto: Hardscharf, 5 september 2021, Wikipedia. Licentie: Creative Commons.
Tot slot
Een derde deel van de inkomsten moet gebruikt worden voor het gebouw en de liturgie, een derde deel is voor de armen bedoeld en een derde deel dient voor het levensonderhoud van de pastoor.
De inkomsten komen voort uit het eigen grondbezit van de kerk en de tienden, een kerkelijke belasting die sinds de Karolingische tijd aan alle onderdanen is opgelegd. Daarnaast ontvangt de pastoor meer of minder vrijwillige offergaven in natura of geld en een verplicht honorarium voor parochiale handelingen zoals het toedienen van het doopsel en het opdragen van zielemissen. In het openbare leven vervult de pastoor een belangrijke rol door met zijn zegel juridische handelingen te bekrachtigen. Na de reductie in 1594 kunnen de dorpspastoors zich laten omscholen en op de eerste synode in 1595 worden elf pastoors beoordeeld. Onder hen is ook Joannes Meerwijck de Grafia van Holwierde. Vanaf 1621 zijn de pastoors verplicht op zondag de catechismuspreek te houden om het volk te onderrichten.
De volgende voorgangers zijn vanaf de reformatie in Holwierde werkzaam geweest:
1595 – 1599 Joh. Meerwijk de Grafia, voorheen R.K. priester
Houten gedenkbord in de zuiderdwarsarm in de kerk van Holwierde dat herinnert aan de plaatsing van een uurwerk in 1567 in de in 1836 ingestorte juffertoren. Aan weerszijden van de tekst staan de wapens van de families Ripperda (met ruiter) en Twickelo (met haardhaal). Auteur: Hardscarf, 5 september 2021, Wikipedia. Licentie: Creative Commons.
De kerk is eigendom van de hervormde gemeente Holwierde- Krewerd en sinds 1 januari 2001 vormt zij een samen-op-weg gemeente met de gereformeerde kerk Bierum- Holwierde. Op 23 maart 2003 is een federatie-overeenkomst getekend tussen de SOW-gemeente Bierum- Holwierde- Krewerd en de hervormde gemeente Bierum en per 1 mei 2004 draagt zij de naam Protestantse gemeente Bierum- Holwierde- Krewerd. De kerkdiensten vinden afwisselend plaats in de Irenekerk en de Sebastiaankerk te Bierum en in de Stefanuskerk te Holwierde. De Stefanuskerk bezit een eigen kerkzegel. Hierop staat een mandje met broodbollen afgebeeld dat verwijst naar het wonder van de spijziging van Jezus’ toehoorders.
Tot 1 oktober 1983 is de kerk van Krewerd ook nog eigendom van de hervormde gemeente Holwierde. Omdat het steeds moeilijker wordt om de gemeente in stand te houden, is besloten deze kerk over te dragen aan de Stichting Oude Groninger Kerken. De kerk in Krewerd is rond 1970 grondig gerestaureerd en is zowel in haar geheel als in onderdelen één van de meest waardevolle Ommelander kleinodiën'.
Lees meer over het plan om tot herstel van de oude monumentale inrichting te komen.
Bronnen:
Oorspronkelijke schrijver:
Geraadpleegde literatuur:
Voetnoot:
Bezichtiging De romano-gotische Stefanuskerk uit het einde van de 11e eeuw is op verzoek te bezichtigen.
Websites: - Holwierde.net, een initiatief van de Stichting Dorpsbelangen 'De Drie Maren'. - Wikipedia (de meeste afbeeldingen).
|